Een onweersdag is een dag waarop ergens op een weerstation van het KNMI minstens één donderklap wordt gehoord. In ons land onweert het jaarlijks gemiddeld op 25 dagen.
Een onweersdag is een dag waarop ergens op een weerstation van het KNMI minstens één donderklap wordt gehoord. Jaarlijks loopt het aantal onweersdagen uiteen van 21 in het noordoosten van het land tot 34 boven het westen van Brabant (gemiddeld over de periode 1981-2010).
Het gebied waar het het vaakst onweerst, jaarlijks 30 tot 34 dagen, is een strook van Antwerpen tot het Gooi. In het binnenland neemt de onweersactiviteit sterk toe. 's Zomers komt bij het binnendringen van minder warme lucht vanuit zee, de buienvorming vaak pas landinwaarts goed op gang. In het najaar en in de winter ligt de piek juist vlak aan zee. Het relatief warme zeewater is dan een belangrijkste voedingsbron.
Het aantal onweersdagen verschilt sterk van jaar tot jaar en maand tot maand. In 1929 onweerde het in De Bilt op 12 dagen. In 1957 onweerde het op 52 dagen. Sommige maanden alleen al tellen meer dan 10 onweersdagen.
In augustus 2006 onweerde het in De Bilt op 18 dagen. Gegevens over het aantal dagen met onweer zeggen echter weinig over de werkelijke activiteit. De ene onweersbui levert veel meer bliksems op dan de andere.
Speciale apparatuur registreert tegenwoordig het aantal ontladingen. Ook het aantal inslagen en de plaats daarvan wordt vastgelegd. Dergelijke bliksemmeetsystemen bestaan nog niet zo lang. Er zijn nog geen lange meetreeksen beschikbaar. Uit de eerste gegevens blijkt dat de elektrische activiteit sterk varieert. Een enkele bui kan in korte tijd 10 tot 15 procent van de jaarsom aan ontladingen opleveren.
Sommige maanden telden 200.000 ontladingen, andere nog geen 60. Het zomerhalfjaar telt gemiddeld de meeste ontladingen en inslagen (zo'n 95 procent van het jaartotaal). De winter is de rustigste periode met de minste ontladingen.