In dit rapport wordt onderzocht of de karakteristiek van de neerslag in Nederland is veranderd. Hiervoor is gebruik gemaakt van de waarnemingenreeks van vijf automatische stations in de periode 1957 tat en met 2001 en van de reeks van dertien neerslagstations in de periode 1901-2001. Deze neerslagstations zijn stations waar door particulieren eenmaal per dag neerslag wordt gemeten met behulp van door het KNMI beschikbaar gestelde neerslagmeters. Deze particulieren bellen de gegevens door naar het KNMI, die de gegevens controleert en waar nodig corrigeert. Uit de waarnemingen van de neerslagstations is ook een landelijk gemiddelde reeks samengesteld.
Missende data in de waaremingen van de neerslagstations zin aangevuld met data van dicht in de buurt liggende stations en data waargenomen voor ongeveer 1945 is gecorrigeerd voor de verlaging van de meethoogte van 1,50 naar 0,40 m die op de mceste stations in dat jaar heeft plaatsgevonden.
De waarnemingen van de automatische stations zijn tot en met 1981 goed te vergelijken met de waarnemingen van de neerslagstations omdat deze tot en met dat jaar gecorrigeerd zijn. Na 1981 is dit voor de meeste stations (met uitzondering van Beck tot 1990) niet meer gedaan, wat tot gevolg heeft dater een breuk is opgetreden in de neerslagwaarnemingen van de automatische stations. Hierdoor is het ook gevaarlijk om trends (tussen 1957 en 2001) in de neerslagkarakteristicken van automatische stations te bepalen en dat is dan ook niet gedaan.
In dit onderzoek is gebruik gemaakt van lineaire regressie om trends te bepalen in her verloop van een aantal onderzockstermen (neerslaghoeveelheden per dag en per jar of seizen en het aantal dagen met (zware) neerslag) gedurende de tijd. Hierbij is onderzocht of deze trends ok statistisch significant zijn.
Gedurende de tijd zijn er verschillende onderzoeken geweest die een toename in de jaarlijkse neerslaghoeveelheid in Nederland hebben aangetoond. Ook in deze studie kan voor het landelijk gemiddelde en voor de meeste stations apart en toename in de neerslaghoeveelheid gevonden worden tussen 1901 en 2001. Deze toename word waarschijnlijk veroorzaakt door het broeikaseffect of door veranderingen in de circulatie, zoals bijvoorbeeld uitgedrukt in de NAO-index. De oorzaken hiervan zijn niet onderzocht. Op lokale schaal zou ok een toename van het stadseffect een rol hebben kunnen gespeeld. Als er een onderscheid word gemaakt tussen de neerslag in de zomer en de winter, dan blijkt de toename van de jaarlijkse neerslaghoeveelheid vooral veroorzaakt te zijn door een toename van de neerslag in de winter. In de zomer is de neerslag minder duidelijk veranderd.
Deze toename van de neerslaghoeveelheid is landelijk gemiddeld en voor de meeste individuele stations niet gepaard gegaan met een toename van het aantal neerslagdagen. In dit onderzoek is en neerslagdag gedefinieerd als een dag waarop er 0,3 mm of meer neerslag is gevallen.
Wel wordt er landelijk gemiddeld een toename gevonden van het aantal dagen met grotere neerslaghoeveelheden gedurende het jaar en in de winter. Deze toename is sterker naarmate er gekeken word naar hogere neerslaghoeveelheden. Dit stijgende verloop van de trend in het voorkomen van hogere neerslaghoeveelheden bestaat net op alle individuele stations; tussen de stations kunnen grote verschillen gevonden worden.
De toename van de neerslag word ook zichtbaar in de verandering in de gemiddelde hoeveelheid neerslag die op een neerslagdag valt. Kijken we alleen naar de hoeveelheid op dagen met meer dan 15 mm neerslag dan is er echter geen significante verandering.
De belangrijkste conclusie is dat de toename in de jaarlijkse neerslaghoeveelheid vooral veroorzaakt wordt door het vaker voorkomen van dagen met veel neerslag. Aangezien het aantal neerslagdagen niet is toegenomen vindt er dus een verschuiving plats naar dagen met een hogere neerslaghoeveelheid. Wat ok wordt gevonden in een toename van de neerslaghoeveelheid op een neerslagdag.
A.T.H. Bruin. Verandering van neerslagkarakteristieken in Nederland gedurende de periode 1901-2001
KNMI number: TR-246, Year: 2002, Pages: 48