In het Maandoverzicht Neerslag en Verdamping in Nederland (MONV) zijn dagelijkse gegevens opgenomen van neerslag, verdamping, potentieel neerslagoverschot en sneeuwdagen. Daarnaast worden decade- en maandwaarden vermeld.
De metingen worden verricht op ca. 325 KNMI-neerslagstations en 25 KNMI-meteorologische stations, alwaar uit metingen van temperatuur en straling de referentie-gewasverdamping wordt berekend.
Het MONV wordt sinds circa 1935 uitgegeven als KNMI-periodiek en is sinds 2003 in de huidige vorm op de KNMI-website te vinden.
De tijden in het MONV zijn uitgedrukt in UT (Universal Time); 8 uur UT komt overeen met 9 uur MET (Midden Europese Tijd) en met 10 uur MEZT (Midden Europese Zomer Tijd).
De gegevens hebben betrekking op het etmaal 0-24 uur UT, uitgezonderd de vermelde dagsommen neerslag op de neerslagstations.
Van de neerslagstations worden achter ‘NORM’ de klimatologische normalen vermeld van de decade- en maandsommen (de normaal is de langjarig gemiddelde som over 1991-2020).
Schattingen van de dagsommen en de bijbehorende decadesommen van een neerslagstation zijn gebaseerd op metingen van omliggende regenmeters.
De aanduiding I, II, of III heeft betrekking op de decaden van de maand, waarbij:
I = dag 1 t/m 10; II = dag 11 t/m 20; III = 21 t/m de laatste dag van de maand. MND = gehele maand
In de tabellen betekent:
bij neerslag- en verdampingsgegevens: | bij sneeuwdaggegevens: |
blank: gegeven niet beschikbaar |
s : sneeuwdag |
. : waarde 0 mm |
. : geen sneeuwdag |
* : geschatte dagsom of Decadesom |
Op de ca. 325 neerslagstations wordt de neerslag handmatig gemeten met een standaard regenmeter, waarvan de bovenrand van de trechter zich op 40 cm boven het maaiveld bevindt. De opvangtrechter heeft een opening van 2 dm². De aftappingen vinden éénmaal daags plaats om 8 uur UT. De vermelde dagsommen hebben betrekking op het voorafgaande tijdvak van 24 uur. De waarnemer geeft deze gegevens zo spoedig mogelijk telefonisch door aan een automatisch inzamelsysteem (IRIS).
Op vijf bemande automatische meteorologische stations wordt de neerslag electronisch gemeten met behulp van een zelfregistrerende regenmeter. De bovenrand van de trechter bevindt zich 40 cm boven het maaiveld en heeft een opening van 4 dm². De hoeveelheid neerslag wordt uurlijks bepaald.
De referentie-gewasverdamping (Er) is een hydrometeorologische grootheid voor de bepaling van de potentiële verdamping van gewassen (Ep). Ep = f*Er, waarin f een gewasfactor is. De waarde van de gewasfactor is afhankelijk van het gewas en het tijdstip in het groeiseizoen (zie tabel). De referentie-gewasverdamping wordt volgens de methode Makkink berekend uit de etmaalsom van de globale straling en de etmaaltemperatuur. De referentie-gewasverdamping wordt vermeld voor 25 stations.
Het doorlopend potentieel neerslagoverschot is het cumulatieve dagelijkse verschil van de neerslag en de referentie-gewasverdamping over het groeiseizoen (april tot en met oktober). De gegevens worden berekend voor vijf meteorolo-gische stations.
In de kolommen, gereserveerd voor vermelding van het potentieel neerslag-overschot in het groeiseizoen (april tot en met oktober), worden gedurende de overige 5 maanden van het jaar (november tot en met maart) gegevens over sneeuwdagen vermeld van de vijf stations. Sneeuwdagen (s) zijn dagen waarop sneeuw viel op een station.
De neerslagstations zijn verdeeld over 15 districten. Per district worden de gebiedsneerslagen per decade en per maand berekend als de rekenkundige gemiddelden van de metingen van alle in het betreffende district gelegen neerslagstations. Het eveneens vermelde landgemiddelde is het gemiddelde van alle metingen op de ca. 325 neerslagstations. Tevens worden de twee stations vermeld waar de hoogste respectievelijk de laagste maandsom is gemeten en het station waar de hoogste dagsom werd genoteerd.
Verschijnt als 13-de exemplaar en heeft betrekking op het kalenderjaar. Per neerslagstation worden de 12 maandsommen, de jaarsom en de jaarnormaal (1991-2020) vermeld. Voor de 15 districten zijn de gebiedsneerslagen over het jaar berekend als som van de maandelijkse gebiedsneerslagen. Tevens zijn de stations aangegeven met de hoogste en laagste jaar- en maandsom en het station met de hoogste dagsom van het jaar.
Voor 25 meteorologische stations worden de 12 maandsommen en de jaarsom van de referentie-gewasverdamping vermeld. Van vijf bemande automatische meteorologische stations wordt het potentieel neerslag-overschot gegeven van het groeiseizoen april t/m oktober. Voor de overige maanden van het jaar t.w. januari tot en met maart, november en december wordt het aantal sneeuwdekdagen vermeld.