Uit de analyse van de seismische meetgegevens blijkt dat de nucleaire test om 02:57:51 UTC heeft plaatsgevonden op de Punggye-ri test site, in het noordoosten van de DPRK.
Het is de derde nucleaire test van Noord-Korea. Eerdere testen werden in 2006 en 2009 gedaan in dezelfde regio als de huidige test (zie kaartje). Dit blijkt uit meetgegevens van het International Monitoring System (IMS) voor de Comprehensive Nuclear-Test-Ban Treaty (het kernstopverdrag). Het IMS bestaat uit seismische, hydro-akoestische en infrasone meetpunten om zo de vaste aarde, oceanen en atmosfeer te bemonsteren op het voorkomen van kernbomproeven. Daarnaast worden radioactieve deeltjes en gassen gemeten. Het KNMI is Nationaal Data Centrum voor het kernstopverdrag.
Om een ondergrondse kernbomproef te kunnen identificeren, moet deze onderscheiden worden van natuurlijke bronnen zoals een aardbeving. Een aantal kenmerken zijn in dit geval belangrijk: de locatie van de bron lag in de regio van de Punggye-ri test site die nauwelijks natuurlijke seismiciteit kent en de bron lag nabij het aardoppervlak, op een diepte van minder dan 1 km. Ook ziet het seismisch signaal dat door een ondergrondse test opgewekt wordt er eenvoudiger uit dan dat van een aardbeving. De explosie van een kernbom vindt op een specifiek punt in de ondergrond plaats, een zogenaamde puntbron, terwijl een aardbeving zich over een groter gebied uitstrekt, het breukvlak. De uitstraling van seismische energie door een aardbeving geeft daarom een complexer seismogram.
De kracht van een kernbomproef kan afgeleid worden uit de magnitude van de opgewekte 'aardbeving'. De test van 2006 had een magnitude van 4,1, die van 2009 was 4,5 en de recente test is voorlopig gesteld op 4,9. Deze magnitude kan in explosieve kracht vertaald worden als het type ondergrond waarin de test gedaan is, bekend is. Ook is het van belang te weten hoe goed de energie van de explosie naar de ondergrond gekoppeld is. Dit kan variëren van volledige koppeling tot een ontkoppelde explosie. Over deze factoren bestaan in dit geval grote onzekerheid en er kan dus alleen een zeer ruwe schatting van de explosieve kracht gemaakt worden, die voor deze test op 10 kiloton TNT equivalent komt.
Bij een geslaagde ondergrondse test komt er niet of nauwelijks radioactief materiaal in de atmosfeer. Soms kunnen er wel na verloop van tijd radioactieve deeltjes of gassen door scheuren in de ondergrond naar buiten komen. Hoewel dit vaak zeer kleine hoeveelheden zijn, kunnen deze gedetecteerd worden door het IMS. Door naar de verhouding van xenon-isotopen te kijken, kan achterhaald worden of er plutonium dan wel uranium gebruikt is. Voorwaarde is wel dat de isotopen kort na de test, binnen een paar uur, gemeten moeten worden, omdat ze snel vervallen en het onderscheid dan niet meer te maken is. De detectie van radioactieve deeltjes en gassen is ook afhankelijk van het transport door de atmosfeer waarbij de wind een grote rol speelt.