In Nederland blijft vooral het optreden van zeer zware windhozen nabij Chaam en Tricht nog lang in de herinnering van velen. Dergelijke zware windhozen - geheel vergelijkbaar met de Amerikaanse tornado's - behoren tot de meest gevreesde stormen die aan het aardoppervlak kunnen optreden. Zij worden gekenmerkt door, over een beperkt gebied, rond een verticale as wervelende zeer krachtige winden. De tornado circulatie is geheel gekoppeld aan een enkele zeer zware buiencel. Er bestaat vaak verwarring met andere atmosferische wervels, zoals depressies, tropische cyclonen of hurricanes en dergelijke die veel grotere afmetingen hebben (minstens 100 kilometer), maar waarin de maximale windsnelheden geringer zijn. Ook moeten tornado's onderscheiden worden van zwakkere wervels, zoals zandhoosjes en kleine wind- of waterhozen. Deze laatste twee categorieën, die in Nederland vrij vaak voorkomen, behoeven niet met een zware buiencel in verband te staan.
Omdat een tornado gekoppeld is aan een zware bui, is een eerste voorwaarde voor het optreden van tornado's dat zware buien moeten kunnen ontstaan. Voor de vorming van zware buien is nodig dat de atmosfeer boven een bepaald gebied onstabiel is, hetgeen wil zeggen dat de mate van afneming van de temperatuur met toenemende hoogte bepaalde grenzen overschrijdt. Dan gaat warme lucht van nabij het aardoppervlak opstijgen: er vindt 'convectie' plaats. Bevat de opstijgende lucht voldoende waterdamp, dan treedt op een bepaald niveau condensatie op, zodat zich wolken kunnen vormen die in hun verdere ontwikkeling eventueel het buienstadium kunnen bereiken.
De eis, dat de opstijgende lucht zowel warm als vochtig moet zijn, kan nader worden uitgedrukt met behulp van de grootheid 'natteboltemperatuur'; een afgesloten hoeveelheid lucht koelt af tot de natteboltemperatuur als men er water in laat verdampen totdat verzadiging optreedt. We spreken van potentiële natteboltemperatuur als op deze grootheid een luchtdrukcorrectie is toegepast. Deze correctie is nabij het aardoppervlak gering. Bij de ontwikkeling van zware buien speelt soms een bijzondere verticale opbouw van de atmosfeer een rol.
Op 1 à 2 kilometer hoogte is in dergelijke gevallen voorafgaand aan de buienvorming een zogenaamde inversie aanwezig, een laag in de atmosfeer waarin de temperatuur met de hoogte stijgt in plaats van daalt. De inversie belemmert de convectie terwijl de lucht in de onderste lagen, voornamelijk onder invloed van de zonnestraling, steeds warmer kan worden. Boven de inversie kan dan tegelijkertijd koudere lucht worden aangevoerd, bijvoorbeeld in verband met een naderend front. Zo bouwt zich een situatie van grote onstabiliteit op, waarin buienvorming op drie manieren bevorderd kan worden:
Voor het ontstaan van zware buien is het voordelig dat eerst de afkoeling op enige kilometers hoogte begint en wel omstreeks de tijd dat door de zonnestraling de onderste luchtlagen steeds warmer worden. De inversie houdt de vertikale uitwisseling tegen totdat bij de frontpassage de opgebouwde onstabiliteit zich ontlaadt. Een bijkomende gunstige factor voor zware buien is de aanwezigheid van een sterke wind in de bovenlucht, vooral als tevens de grondwind zwak is of uit ongeveer tegengestelde richting waait. Dit kan bewerkstelligen dat in de buien zeer krachtige en geordende stijg- en daalstromen worden gevormd, zodat deze buien zeer zwaar en persistent worden. Bij zwakke bovenwinden daarentegen daalt door neerslag afgekoelde lucht door de hele cel tot in de onderste lagen af, waardoor de buiencel na ongeveer een half uur tijd zijn kracht verliest.
Hierbij kan nog worden opgemerkt dat in buien neergedaalde lucht aan de grond soms hevige windstoten kan veroorzaken. In situaties met krachtige bovenwinden veroorzaakt de daalstroom vaak een scherp windstotenfront aan de voorzijde van de bui. Door het grotere soortelijk gewicht van de koude lucht vinden we onder veel buien een zogenaamde meso-hogedrukgebied.
Waarom zich bij sommige buien een tornado ontwikkelt, is nog steeds een onopgelost probleem. Het optreden van tornado's houdt ongetwijfeld verband met het voorkomen van zeer krachtige opstijgende luchtstromen. Verder is het aannemelijk dat een op grote schaal in de lucht onder een bui aanwezige rotatie bij een inkrimping van het gebied waarover deze rotatie plaats vindt, zeer hoge snelheden kan bereiken (eenzelfde effect als bij het leeglopen van een bad).
Tengevolge van de om een vertikale as ronddraaiende winden is de luchtdruk nabij de as lager dan op grotere afstand (centrifugale kracht). Deze luchtdrukverlaging is eigenlijk de voornaamste oorzaak van de grote vernielingen die een tornado aanricht. Bij het snel overtrekken van een tornado kan de lucht in een gebouw niet snel genoeg wegstromen en het luchtdrukverschil van ongeveer 0,1 atmosfeer ten opzichte van de omgeving is dan voldoende om dat gebouw te laten openbarsten (explosie-effect).
Een ander gevolg van de lage luchtdruk binnen een tornado is dat daar waterdamp condenseert. Daardoor ontstaat de bekende tornadoslurf. De gedaante van de slurf hangt af van het luchtdruk- verloop in de tornado en van de waterdampinhoud van de aanstromende lucht. Omdat de luchtdruk ook met toenemende hoogte in de atmosfeer daalt, wordt de slurf naar boven breder en gaat uiteindelijk in de wolkenbasis over. Het hier geschetste beeld kan wel vertroebeld worden als de tornado stof of water opzuigt. Verder is het zo dat ook buiten de zichtbare slurf nog verwoestende winden kunnen optreden en dat de verwoestingen aan de grond niet noodzakelijk hoeven af te nemen als de slurf los van de grond komt.
Een interessant probleem bij tornado's vormt de draaiingsrichting. Op het noordelijk halfrond hebben de meeste zware tornado's - van boven gezien - een draaiing tegen de wijzers van de klok in: een zg. cyclonale draaiing.
Veel materiaal op het gebied van zware windhozen heeft men in het centrale deel van de Verenigde Staten kunnen verzamelen, waar tornado's wel 10 à 100 keer zo frequent zijn op eenzelfde oppervlak als in Nederland. Een van de karakteristieke toestanden waarbij tornado's optreden, is die waarbij een koufront over het Rotsgebergte trekt, terwijl in de onderste luchtlagen warme vochtige lucht vanaf de Golf van Mexico noordwaarts stroomt. Bij dit type tornado-situaties vormt een interessant aspect het zg. droogtefront dat de voorste begrenzing vormt van oostwaarts trekkende lucht, afkomstig uit de woestijnachtige streken vlak ten oosten van het Rotsgebergte. Volgens de onderzoekers vormen de buien zich daar bij voorkeur langs zulke droogtefronten, maar de eigenlijke betekenis van dit front bij de tornadovorming wordt nog niet begrepen.
Het is geruststellend dat de totaal andere geografische gesteldheid van West-Europa het optreden van tornado-situaties hier tot een zeldzaamheid maakt. Een belangrijk verschil is onder meer, dat zich ten zuidoosten van Nederland niet een nabijgelegen brongebied van warme en zeer vochtige lucht bevindt, dat vergelijkbaar is met de Golf van Mexico.
Onweersstoringen als die op 23, 24 en 25 juni 1967 langs of over ons land trokken, vinden bijna altijd hun oorzaak in de temperatuurtegenstelling tussen warme continentale lucht en koele oceaanlucht. In het hier te bespreken geval trok de oceaanlucht oostwaarts langs de zuidflank van een bijna stationaire depressie ten zuidwesten van Ierland. Deze depressie was op 22 juni nabij de Azoren ontstaan en hield verband met een koudegebied in de bovenlucht dat vanaf het begin van de week uit het westnoordwesten naderbij gekomen was.
Tot vrijdag 23 juni was het rustig weer boven West-Europa, maar naarmate de luchtdrukverschillen boven het vasteland toenamen onder invloed van de genoemde oceaandepressie, voerden zuidelijke winden steeds warmere lucht aan, zodat de temperatuurtegenstellingen sterker werden. Het noorden van ons land bleef nog enige tijd buiten de warme lucht, want tot zaterdagavond lag het polaire front stationair over Nederland.
Een eerste verstoring van dit rustige weer ontstond op 23 juni nabij de Pyreneeën. De storing trok als gevolg van de heersende bovenwinden naar het noordoosten en begeleidende onweersbuien veroorzaakten windschade nabij Parijs en Aken en in Zuid-Limburg. Zij trokken vervolgens over Duitsland weg.
In de nacht van vrijdag op zaterdag werd de depressie die nog steeds ten zuidwesten van Ierland lag, aanzienlijk dieper: ongeveer 10 mbar in 12 uur tijd. Daarmee samenhangend waren ook de bovenwinden krachtiger geworden: boven Frankrijk kwam een zg. straalstroom te liggen met op ongeveer 5,5 kilometer hoogte (500 mbar) windsnelheden van 110 kilometer per uur.
Een tweede onweersstoring bereikte op 24 juni 's-avonds onze omgeving. De baan van deze storing lag iets naar het westen ten opzichte van die op de voorgaande avond. De twee meest zuidelijke buien van dit onweersgebied werden boven Noord-Frankrijk, tussen Lille en St. Quentin, elk vergezeld door een tornado. De beide tornado's trokken een van zuid-west naar noord-oost georiënteerd spoor van ongeveer 25 kilometer lengte. Deze tornado's traden min of meer gelijktijdig op tussen ongeveer 20.30 en 21.30 uur. Een uur eerder schijnt iets verder naar het zuiden ook een windhoos te zijn gesignaleerd.
Het spoor van de eerste tornado was 250 meter breed en liep onder andere door de dorpen Villers-les-Gagnicourt en Palluel. De tweede tornado had een veel breder spoor en trof vooral Pommereuil, dat 40 kilometer verder naar het oosten ligt. Bij de eerstgenoemde tornado vielen 6 doden en bij de andere 2.
De verwoestingen die deze tornado's aanrichtten waren van dezelfde schaal als die welke een dag later o.a. in Tricht optraden. De beide genoemde onweersstoringen traden geheel op in de warme lucht boven het continent en brachten nog geen weersomslag. In de nacht van zaterdag op zondag onweerde het nog wat boven Frankrijk, maar op zondag 25 juni werd het in onze omgeving al gauw warm tot zeer warm. In een groot deel van Nederland steeg het kwik tot 25°C of hoger, terwijl in West-Duitsland maxima tot 34°C optraden.
Om de depressie bij Ierland heen drong echter koude lucht op. Dit ging gepaard met een koufront aan de grond, waarachter maritiem-polaire lucht West-Frankrijk binnendrong onder begeleiding van onweer. In de vroege ochtend begon dit onweer al in Bretagne en rond 13.00 uur lag het koufront vlak voor Parijs. Op de radar van Le Bourget was op dat tijdstip een lange rechte buienlijn met sterke echo's te zien, die ongeveer tussen Londen en Parijs lag en met een snelheid van 80 à 100 kilometer per uur naar het noord-noordoosten trok. Een piloot nam daarbij al toppen hoger dan 10 kilometer waar en tenminste één bui was al zwaar genoeg om nabij de Seine-monding stormschade aan te richten.
De posities van depressie en koufront om 13.00 uur zijn te zien op figuur 1a. Het polaire front (de scheiding tussen luchtsoorten van gematigde en subtropiscbe oorsprong) dat tot de voorgaande avond boven Nederland had gelegen, was opgeschoven tot boven Scandinavië. Op het hoogtekaartje (figuur 1b) is het opdringen van koude lucht boven de Golf van Biscaje te zien. Opvallend is daarbij het gebied met hoge windsnelheden boven Noordwest-Frankrijk.
Een ander opvallend aspect van deze situatie is het noordwaarts trekken van droge lucht over Noordoost-Frankrijk. Op het hoogland van Zuidoost-Frankrijk en Oost-Spanje had het al minstens een week niet geregend, zodat droge lucht die op 23 en 24 juni van de Sahara via Spanje noord-oostwaarts stroomde, daar vrijwel geen waterdamp opnam. Dit verklaart de aanwezigheid van een gebied met droge lucht boven het Centraal Massief en de Westelijke Alpen volgens de weerkaart van zondagmorgen om 7.00 uur. Na dit tijdstip nam de wind daar toe tot circa 40 kilometer per uur uit het zuiden, zodat deze droge lucht vrij snel noordwaarts trok.
Van belang was vooral, dat de voorste begrenzing van deze droge lucht zeer scherp was. Op plaatsen waar dit droogtefront passeerde, daalde de relatieve vochtigheid binnen enkele minuten ongeveer van 70 tot 30 procent, terwijl de temperatuur vrijwel niet veranderde. Daarbij ruimde de wind van oost naar zuid, verbeterde het zicht en steeg de basis van de cumuliforme wolken van ongeveer 400 tot 1400 meter.
In figuur 2 is de verticale opbouw van de lucht in beeld gebracht. Tussen de Bilt en St. Hubert bevindt zich de lucht waarin weinige uren later bij het naderbij komen van het koufront zeer zware buien ontstaan. In dat gebied is de lucht zeer warm en vochtig onder een inversie op circa 1 kilometer hoogte. Deze bijzondere gelaagdheid van de atmosfeer in dit soort onweerssituaties boven West-Europa wordt door F. H. Ludlam en zijn medewerkers verklaard uit in de bovenlucht aanstromende warme droge lucht, afkomstig van het droge en hooggelegen Spaanse plateau. De lucht onder de inversie kan door verwarming en verdamping boven het Franse laagland veel waterdamp opnemen.
De ontwikkeling van het weer in onze omgeving gedurende de tijd na 13.00 uur is gedetailleerd te volgen aan de hand van figuur 3. Voor de overzichtelijkheid is bij de verdere beschrijving gebruik gemaakt van de volgende letters, die corresponderen met figuur 4, waarin de banen van de belangrijkste buien, zoals deze uit radarwaarnemingen in De Bilt volgen, zijn samengebracht:
A. veroorzaakte zwaar onweer in Friesland.
B. zware hagelbui met windhozen, actief tussen Valenciennes en Zwolle.
C. veroorzaakte hoos-schade bij Yperen.
D. en
E. behoren bij het koufront: windschade bij St. Omer, Brugge, Walcheren en Middelharnis; ook hier en daar hagel.
F. bracht zware hagel in Midden-Brabant.
Toelichting bij figuur 3: Luchtdrukpatroon, fronten en in De Bilt waargenomen radarecho's op de aangegeven uren van 25 juni 1967. De isobaren zijn voor een deel getekend met behulp van barogrammen. De radarecho's geven in twee arceringen de gebieden met lichte, resp. matige en zware neerslag aan. De windvanen, temperaturen en fronten zijn op dezelfde manier getekend als in figuur 1a, terwijl de andere tekens wijzen op bijzondere weersverschijnselen als onweer, regen en dergelijke.
Zie figuur 3a tot en met F: om 14.00 uur lag het koufront boven Frankrijk en omstreeks deze tijd veroorzaakten rukwinden schade aan daken en bomen te Abbeville. Ook elders ging de koufrontpassage met storm gepaard: in Beauvais, op 70 kilometer ten noorden van Parijs, werd een windstoot van 91 kilometer per uur geregistreerd. In een brede zone ten noordoosten van het koufront bevonden zich buien, maar ten zuiden van het droogtefront was de buienontwikkeling gering.
Vooral in een strook van circa 50 kilometer breed vlak ten noorden van het droogtefront bleef het de hele middag zeer warm en vochtig. De potentiële natteboltemperatuur was daar hoger dan 21°C, een waarde die slechts weinig keren per jaar overschreden wordt. Zeer duidelijk was ook de convergentie langs het droogtefront, want ten noorden ervan waren de winden hoofdzakelijk oost en ten zuiden ervan zuid.
Het koufront had om 15.00 uur België bijna bereikt. De Noord-Franse stad St. Omer ondervond rond deze tijd schade door rukwinden (E).
Nog ernstiger was, dat vóór het koufront uit enkele zware buien ontstaan waren. Een daarvan (C) lag bij Yperen en was verantwoordelijk voor grote schade in de West-Vlaamse dorpen Dikkebus en Boezinge. Gezien de aard van de schade is hier vermoedelijk van een tornado sprake geweest.
De gevaarlijkste buiencel van deze dag (B) lag om 15.00 uur bij Bergen. Nabij de Frans-Belgische grens waren hieruit een half uur eerder al hagelstenen zo groot als tennisballen gevallen. Deze onweerscel maakte deel uit van een groter buiencomplex, een zogenaamde prefrontale buienlijn. Kort na 15.00 uur werd in Zeeuws-Vlaanderen de eerste donder gehoord en tezelfder tijd viel daar de eerste kleine hagel. Ook de met de verschillende buienzones samenhangende luchtdrukstoringen beginnen op het kaartje van 15.00 uur merkbaar te worden.
Om 16.00 uur lag de bui (C), die nabij Yperen had gewoed, al ten noorden van Walcheren om korte tijd later boven de Noordzee uit te sterven. Het koufront zelf was inmiddels Rijssel gepasseerd (G), waar het hagelde en waar windsnelheden tot 89 kilometer per uur gemeten werden. Bij Brugge en op andere plaatsen in Vlaanderen waren inmiddels ook zware rukwinden voorgekomen (E).
Tussen 16.27 en 16.40 uur (op 1 minuut nauwkeurig) werden Ulicoten en Chaam getroffen door een tornado. Deze was vermoedelijk niet dezelfde als die welke een kwartier eerder Oostmalle trof omdat in het tussengelegen gebied het schadespoor over grote afstand onderbroken is.
Op het tijdstip van het volgende kaartje - 17.00 uur - was er geen tornado, maar 10 minuten later zou dicht ten zuiden van de Waal een slurf de grond bereiken. Rond de plaats waar deze tornado zou ontstaan is de convergentie opvallend. Weliswaar bevond de tornado zich op de trog-as van de aan het koufront voorafgaande mesodepressie, maar toch was er geen sprake van een gesloten lagedrukgebied van enige omvang rond de tornado. Zo toonde een barogram, verkregen in Tricht, op 400 meter ten oosten van het spoor van de hoos, geen afwijkingen groter dan 0,5 mbar ten opzichte van barogrammen op veel grotere afstand, zoals De Bilt en Soesterberg. Bij sommige Amerikaanse tornado's kon men constateren dat de tornado wel optrad binnen een gesloten depressie met een straal van de orde van 10 kilometer. Een dergelijke 'tornado-depressie' kon hier dus niet worden aangetoond.
Inmiddels passeerde het eigenlijke koufront Walcheren, voorafgegaan door buien (E en F) met middelgrote hagel en windstoten. Deze windstoten namen vooral ernstige vormen aan rond 16.45 uur, toen zij zware schade aanrichtten in Middelharnis - Sommelsdijk op Goeree-Overflakkee. De grote opeenhoping van isobaren in dat gebied op het kaartje van 17.00 uur wijst ook op een sterke uitstroming. Hoewel op de Zeeuwse eilanden bij de frontpassage wel enige hozen hoog in de lucht werden gesignaleerd, kan de ontstane schade daar niet aan toegeschreven worden. Op vele stations langs de kust werden windstoten van 100 kilometer per uur geregistreerd!
Tussen 17.10 en 17.24 uur (waarschijnlijk op 1 minuut nauwkeurig) trok de tornado van Nieuwaal tot voorbij Tricht. De hagelbui (B) trok daarna verder en omstreeks 18.00 uur veroorzaakten de hagel en de windstoten schade ten zuiden van Harderwijk.
Het noordelijkste deel (A) van de prefrontale buienlijn, dat tot dan toe weinig van zich deed spreken, bereikte Friesland en bracht daar - volgens de kranten - het zwaarste onweer sinds jaren. Plaatselijk viel 40 milimeter regen in korte tijd en vooral de elektrische activiteit van de onweders was enorm. Inmiddels was te zien dat het koufront de prefrontale buien langzaam inhaalde. De zuidelijke cel (G) van het koufront bracht intussen zware hagel in Midden-Brabant tot even na 18.00 uur.
Nadat het onweershoog boven de Waddenzee was aangekomen werden de luchtdrukstoringen veel geringer. Rond 18.30 uur werd door zware windstoten nog schade aangericht bij Oldebroek en daar viel ook nog grote hagel (B). Kort daarop boette de windhoosbui, na gedurende tenminste drie uren actief geweest te zijn, snel aan betekenis in. Rond 20.00 uur hadden de restanten van alle buien ons land verlaten. Op de laatste kaartjes van figuur 3 is te zien, dat achter het koufront de bewolking spoedig brak, terwijl er een krachtige zuidwestelijke wind stond.
Een voorbeeld van de op deze middag in De Bilt waargenomen radarbeelden geeft afbeelding 5. Vergelijking met figuur 3 toont de plaats van de echo's en het verband met fronten en dergelijke. Vaak wordt in de Amerikaanse literatuur melding gemaakt van een gat in de echo of van een haakvormig aanhangsel ('hook-echo') dat gelijktijdig optreedt met tornado's.
Bij de waarneming van 17.30 uur is wel iets dergelijks te zien, maar erg duidelijk is het niet. Meer was ook niet te verwachten, omdat de tornado toen al gedurende 8 minuten niet meer bestond. Op het enige plaatje dat samenviel met een tornado- optreden, dat van 16.30 uur, was de afstand tot de radar te groot (circa 80 kilometer) om zulke details scherp weer te geven. De radar-bundel wordt namelijk met toenemende afstand steeds breder. Bovendien werd bij de nadering van de tornado de radar-energie erg verzwakt door de tussen de radar en de tornado gelegen hoofdkern van de bui.
Figuur 6. Hoeveelheden neerslag gevallen tussen 25 juni 08.40 uur en 26 juni 08.40 uur M.E.T
De banen van figuur 4 zijn ook te herkennen in figuur 6, die de verdeling van de totale hoeveelheid neerslag toont. Opvallend is de droge zone tussen Rilland-Bath en de noordkust van Groningen. In het zuidoosten en oosten van het land viel zelfs in het geheel geen neerslag. Dit houdt verband met het noordwaarts trekken van de droge lucht (figuur 4). In die delen van ons land ging dus de weersomslag - nadat eerst met zuidenwind droge lucht aanstroomde - uitsluitend gepaard met het opsteken van een zuidwestenwind en een aanvoer van koelere lucht. Bij dit alles bleef een gebroken bewolking overtrekken.
De neerslagtotalen zijn niet buitengewoon groot. Dit komt onder andere doordat de buien snel voorbij trokken. Het maximum viel in Friesland. Uit de tornado-bui viel in Nederland op geen enkel regenstation meer dan 17 millimeter. Op de door de windhoos getroffen plaatsen viel zelfs bijna geen regen. Behalve dat op 25 juni windhozen optraden, viel ook op vele plaatsen zware hagel. Ook deze hagel werd bij het onderzoek van de buien betrokken, omdat zowel het optreden van hagel als dat van windhozen een uiting is van de grote intensiteit van een onweersbui.
Als een van de resultaten van een verzoek aan het publiek om waarnemingen van hagelstenen groter dan 2 centimeter diameter aan het KNMI op te geven, kon figuur 7 worden getekend.
Afgezien van de in die figuur aangegeven stroken, viel ook nog plaatselijk lichte hagel in de kustprovincies, vooral in Zeeland en Friesland. Het is verder zo, dat een kaartje als figuur 7 niet volledig de omvang van het hagelgebied kan geven: ook factoren als bevolkingsdichtheid en belangstelling spelen mee. Het is dus onzeker of het hagelspoor continu was in Noord-Brabant, tussen Amersfoort en Putten en op de noordelijke Veluwe.
De beide hagelgebieden in figuur 7 kunnen worden toegeschreven aan respectievelijk de buien B en G van figuur 4. Vergelijking van de figuren 6 en 7 toont, dat het hagelspoor grotendeels samenviel met het maximum van de neerslagverdeling. Zowel uit de vorm van het hagelgebied als uit de opgegeven tijden lijkt het waarschijnlijk dat zich bij Putten een nieuwe cel vormde ten oosten van de uitstervende oude buiencel. Ook de zware hagelval bij Putten wijst op een pas gevormde cel. Uit de tijden die voor de hagelval en de windhooswaarnemingen werden opgegeven, blijkt dat de hagel minstens 5 kilometer noord-noordwestelijk viel van de plaats waar de windhoos zich bevond.
De grootste hagelstenen vielen in de provincies Utrecht en Gelderland. Opvallend is wel dat de grootste stenen werden gemeld nabij de oostelijke rand van het hagelgebied. Zo vielen in Maarn stenen tot 6 centimeter en in Putten zelfs langwerpige stenen van 8 centimeter lengte. De vorm van de grootste stenen was in het algemeen onregelmatig: knobbelig als in afbeelding 8a of voorzien van een lang kegelvormig uitsteeksel als in afbeelding 8b.
Het ontstaan van deze laatste vorm kan begrepen worden als de steen enige tijd in een vaste stand door een wolk van onderkoelde druppels bewogen heeft. Door al of niet toevallige oorzaken moet de steen dan reeds een zodanige vorm gekregen hebben, dat ze in een bepaalde stand blijft tijdens het vallen.
Behalve deze onregelmatige vormen vielen ook andere typen grote stenen: ronde stenen en platte stenen bereikten de respectabele diameter van 3 centimeter.
Bij de grote stenen was meestal sprake van een ondoorzichtige ('matte') kern met daaromheen een laag van doorzichtig ijs. Bij de kleinere stenen ontbrak vaak deze laatste laag. De grote ronde stenen hadden soms meerdere schillen: afwisselend mat en doorzichtig. Sommige waarnemers stuurden schetsen of foto's van zulke hagelstenen. Afgezien van de genoemde puntige vormen zijn deze stenen normaal bij zware zomerse hagelbuien. Zij wijzen op de sterke stijgende luchtstromingen en de grote concentraties van vloeibaar water die in dergelijke buien voorkomen.
Het was niet mogelijk om uit de hagelberichten een voorkeur vast te stellen van zekere vormen voor een bepaalde sector van de hagelcel. De opgegeven duur van de hagel varieerde tussen 2 en 15 minuten. Waar de hagelval het zwaarste was, schatten de meeste waarnemers de duur op 10 minuten. Tussen Beesd en Amersfoort liep er midden door het hagelgebied een strook waar de hagel viel in twee afzonderlijke buien kort na elkaar (vgl. later figuur 16).
Schade werd op veel plaatsen aangericht, vooral aan auto's. Tegen het einde van de hagelbui vielen op vele plaatsen de stenen zeer schuin in door de toenemende wind. Omdat de valrichtingen van de stenen vaak meer dan 45 graden met de verticaal bedroegen, moet de windsnelheid tijdens de hagel plaatselijk meer dan 60 kilometer per uur geweest zijn. Deze schuine invalshoeken bevorderden de schade aan ruiten. Ook werd schade aan gewassen gemeld, vooral bij de hagel die gedurende de koufrontpassage in Midden-Brabant viel.
De windhoos van Chaam richtte verwoestingen aan binnen het gestippelde gebied van figuur 9. Dit schadespoor kon getekend worden na schade-opname ter plaatse en bestudering van luchtfoto's die in de dagen na de ramp gemaakt werden. Daarbij deed zich natuurlijk de moeilijkheid voor dat de aangerichte schade van de aard van het landschap afhing: op een weiland laat een windhoos, die een bos kan verwoesten, nauwelijks enige sporen achter. Volgens ooggetuigen blijkt voor wat betreft Nederland de windhoos bij Ulicoten aan de grond gekomen te zijn. Vanaf de weg tussen Baarle-Nassau en Chaam was de slurf op dat moment duidelijk zichtbaar aan de uiterste linker zijde van de bijbehorende bui. Na het aan de grond komen van de tornado was in Chaam al een soort dreigend gefluit tezamen met een lagere toon te horen. Dat geluid werd ook bij andere tornado's vaak opgemerkt.
Volgens waarnemers kwam de windhoosslurf tussen Ulicoten en Chaam nog los van de grond. Dit hoeft dan nog niet te betekenen dat het verwoestend effect aan de grond vermindert. Het kan echter wel samengaan, zoals ook in dit geval, waarbij tussen het noordwesten van Ulicoten en de weg naar Baarle het schadespoor moeilijk te volgen was.
In Chaam lagen maar weinig woningen of bedrijven in de baan van de tornado, maar op de camping vielen twee slachtoffers. De kracht van de tornado blijkt onder meer uit meldingen omtrent auto's die over afstanden van meer dan 100 meter werden verplaatst en uit het feit dat men vele voorwerpen door de lucht zag vliegen.
Met een lichte zwenking bereikte de tornado de Chaamse Bossen. Daar werden over een oppervlakte van circa 75 hectare de hoge naaldbomen ontworteld of afgebroken. Een beeld van deze verwoestingen geeft de luchtfoto, afbeelding. 10. Het bleek niet wel mogelijk uit de valrichting van de stammen duidelijke conclusies omtrent de draairichting van de hoos te trekken. Wel lagen de meeste stammen in noordwestelijke richting. Na het verlaten van de bossen richtte de tornado vlak voor Gilze nog enige schade aan, maar trok zich juist voor het bereiken van het dorp in de wolken terug. Nabij Gilze kwamen wel veel uit het schadespoor afkomstige voorwerpen neer.
Het totale schadespoor had een lengte van 11 kilometer en was ongeveer 200 meter (maximaal 600 meter) breed. Opmerkelijk is dat het schadespoor nogal van een rechte lijn afwijkt. Het begin en het einde van dit spoor - respectievelijk bij Ulicoten en Gilze - liggen ongeveer op de lijn Oostmalle - Tricht, maar bij Chaam wijkt de baan van de hoos daar wel meer dan 1000 meter van af. Het is aannemelijk dat het deel van de wervel in de wolken wel volgens een rechte lijn zal bewegen. Waarschijnlijk kan de hier opgetreden bocht in het schadespoor verklaard worden door een veranderende schuine stand van de wervel-as.
Uit bestudering van de neerslag volgens het om 16.30 uur in De Bilt opgevangen radarbeeld blijkt, dat de kern van de bui zich ongeveer 10 kilometer ten noord-noordwesten bevond, met een uitloper in zuidelijke richting. Er viel in de getroffen strook geen of weinig regen vóór de hoos passeerde omdat de hoofdkern van de bui op korte afstand westelijk voorbij trok. Ter plaatse van het schadespoor in Chaam viel direct na het wegtrekken van de hoos nog een korte hevige regenbui. Verder naar het zuidoosten bleef het droog totdat een uur later de koufront-buien overkwamen.
Tussen Gilze en Nieuwaal, de plaats waar de 'tornado van Tricht' de grond bereikte, was op luchtfoto's niets van schade te bespeuren. Een slurf werd voor het eerst weer gezien - hoog in de lucht - bij Nederhemert-Noord. Tezelfdertijd werd de neerdalende slurf ook gezien te Haaften en in Hellouw, aan de overkant van de Waal. De tornado bereikte circa 1500 meter ten zuiden van Nieuwaal de grond bij een boomgaard (zie figuur 11). In Nieuwaal en in Gameren werden enige woningen en kassen vernield. Bij het overtrekken van de Waal zoog de slurf volgens ooggetuigen veel water op, zodat ze tijdelijk een donkerder aanblik kreeg.
Op de noordelijke oever van de Waal werd een boerderij volledig verwoest (zie afbeelding 12). Onder Haaften werd onder andere een woning aan de noordelijke voet van de Waaldijk getroffen. Hoewel dit huis dus tegen de sterkste winden beschermd werd door de dijk, werd het toch verwoest en wel ten gevolge van de lage luchtdruk binnen de tornado. Ook elders speelde dit explosie-effect een belangrijke rol: heel vaak was de noordoostzijde van getroffen huizen nog erger beschadigd dan de zuidwestzijde (waar de sterkste wind op stond).
Bij het naderen van de verkeersrotonde onder Deil kon de tornado enige malen gefotografeerd worden door passerende automobilisten. De heer A. C. Frenks c.s. zagen de tornado van voorbij de Waardenburger Molen aankomen, toen zij zich op de rotonde bevonden, en maakten vanaf de rotonde en tijdens het wegrijden in de richting Rotterdam in totaal 9 foto's. De heer L. van Ingen zag de hoos, toen hij de rotonde vanuit het zuiden naderde en kon zo een foto van de andere kant maken. Zie afb. 13 en 14. Op de foto's is goed te zien, dat de as van de slurf een schuine stand heeft. Ook het opwaaiend stof en puin rond de eigenlijke trechter is duidelijk te onderscheiden. Afb. 13b demonstreert duidelijk dat deze tornado een cyclonale draaiing had. De bomen voor en achter de slurf hellen namelijk onder invloed van de krachtige wind resp. naar rechts en naar links over.
De meest ernstige schade werd veroorzaakt in de Westelijke helft van Tricht, waar de tornado een woonwijk trof en waar 5 mensen gedood werden. Beschrijvingen over de schade die in Tricht werd aangericht zijn al uitgebreid gegeven in kranten en tijdschriften. Al voor het bereiken van Deil en later voorbij Tricht trok de tornado over boomgaarden, zodat het spoor goed te volgen was. Bij de straatweg Geldermalsen - Culemborg trok de hoos zich in de wolken terug.
Vergelijking van het schadespoor met dat van Chaam toont dat het hier langer was, namelijk 15 kilometer. Het was echter ook smaller, nl. gemiddeld 150 meter met een maximum van 250 meter. Interessant is de flauwe bocht naar rechts, die ook hier het schadespoor tegen het einde vertoont! De niet geheel rechte baan van zulke windhozen maakt het moeilijk om met zekerheid te zeggen in welke richting men zich voor een naderende hoos in veiligheid zou kunnen brengen, gesteld dat men de hoos tijdig ziet.
Nog groter dan bij Chaam was hier de afstand tussen het gebied van zware neerslag en het hoosspoor. Toch hadden enige automobilisten, die de rotonde vanaf Utrecht of Rotterdam naderden, de pech zowel door de hagelbui als daarna door de tornado getroffen te worden. Tussen de rotonde en Tricht viel kort voor en kort na de hoos even wat lichte regen, maar tijdens het passeren van de hoos was het in elk geval droog. Op de foto's bij de rotonde is zelfs te zien dat op 500 m afstand ten westen van de tornado de zon scheen!
De windhoos-slurf zelf werd langs de hele baan door veel mensen gezien en alle beschrijvingen stemmen goed overeen. Veel indruk op de waarnemers maakte het rondvliegen van puin en stofwolken rondom de eigenlijke trechter. Misschien het meest angstaanjagend was wel het geluid 'als van een groot aantal straaljagers'. De bekende ervaring dat het in het centrum van een tornado windstil is, kon ook bevestigd worden door enige mensen, die de slurf recht over zich zagen trekken.
De beste indruk van de kracht van de tornado en de intensiteit en persistentie van de stijgstromen in de zware hagelbui wordt verkregen door het in kaart brengen van de meldingen omtrent neergekomen voorwerpen, die vermoedelijk door de windhoos waren meegevoerd. Zie daarvoor fig.15. Golfplaten zag men neerkomen in Gilze en Dongen. Zij werden ook gevonden bij IJsselstein en ten noordoosten van Gorkum. Bij Eethen werden brokstukken van een caravan gevonden. Tijdens de hagelbui die vóór de tornado tussen Gorkum en de rotonde van Deil passeerde vielen daar tegelijk met de hagel graspollen uit de lucht. Daar de hoos van Tricht toen nog niet gevormd was, moeten die nabij Chaam opgezogen zijn. De uit Tricht meegevoerde voorwerpen waren in het algemeen licht: papier e.d. Al deze voorwerpen kwamen aan de westelijke flank van de hagelbui neer. Dit wijst er op dat zich aan deze zijde van de bui dalende luchtstromingen bevonden. Reeds eerder (bij het kaartje van 16.00 uur van figuur 3) werd opgemerkt dat de uitstroming van de bui vooral op die flank plaatsvond.
Een kenmerk van alle door tornado's aangerichte schade is dat de vernieling binnen een nauw gebied begrensd blijft. Op bijvoorbeeld 50 à 100 meter van het schadegebied waren zelfs antennes niet beschadigd. We zagen reeds dat op 400 meter afstand geen extra luchtdrukdaling gemeten werd. Op het windmeterstation Herwijnen, dat op circa 3 kilometer afstand ten westen van het schadespoor ligt, was de maximale geregistreerde windsnelheid slechts 43 kilometer per uur. Ook Gilze-Rijen mat slechts 50 kilometer per uur. Alle andere Nederlandse windstations maten hogere waarden.
Met behulp van de registraties van diverse stations, radarwaarnemingen en ontvangen brieven werd getracht in figuur 16 een beeld van de luchtstromingen in en om de bui te geven. Helaas moest dit beeld tot de onderste luchtlaag beperkt blijven. Voor een goed begrip moet bedacht worden dat het buiencomplex met vrij grote snelheid naar het noord-noordoosten bewoog en dat de stroomlijnen ten opzichte van stilstaande waarnemers op de grond getekend zijn en niet ten opzichte van de bewegende bui.
De warme, vochtige lucht stijgt aan de oost- en noordflank van de bui op, terwijl een luchtstroom die onder meer bestaat uit lucht die afgekoeld wordt door verdampende neerslag en daardoor daalt, onder de bui naar alle zijden uitvloeit. Bij vele onweersbuien ontstaat er dan aan de voorzijde op de grens van stijgstroom en daalstroom een dreigende horizontale wolkenband ('rolwolk'), waaraan zich ook vertikale wervels kunnen ontwikkelen. Dergelijke hozen hebben echter een veel kleinere schaal dan een tornado.
Het is belangwekkend, dat zo'n kleine windhoos ook op deze dag is waargenomen aan de noordzijde van de bui en wel om 17.25 uur in Soest. Deze verdween weer na ongeveer 300 meter te hebben afgelegd en wat hooi te hebben opgezogen. Omdat dit goed demonstreert wat het verschil is tussen kleine windhozen en tornado's, is deze hoos ook in fig. 16 getekend en wel op een positie die in overeenstemming is met het tijdsverschil van vijf minuten tussen de hooswaarneming en het tijdstip van de figuur. Ook de tornado vormt zich op de grens van de instromende warme lucht en de uit de bui gedaalde koelere lucht. De wervel bevindt zich daarbij echter op de uiterste flank van de bui en verwerkt door zijn, in vergelijking met de kleine hoos, veel grotere afmetingen (een factor 10 of 100) een veel groter deel van de luchtstromingen die bij de bui betrokken zijn.
Ook de droge lucht die uit het zuidoosten aanstroomt schijnt bij de vorming van zulke tornado's een rol te spelen, maar hoe dit in zijn werk gaat is onbekend. Het is wel aannemelijk dat de convergentie bij het droogtefront al een zekere rotatie meegeeft aan de lucht die de bui instroomt. Ook kan deze convergentie, alsmede het feit dat juist ten noorden van het droogtefront de potentiële natteboltemperaturen het hoogste waren, ertoe bijgedragen hebben, dat in beide met het koufront verband houdende buienlijnen de meest zuidelijke cellen het krachtigst bleken.
Tot slot van dit artikel lijkt het goed om enige vergelijkingen te trekken met andere gevallen dat tornado's van een Amerikaans type in ons land optraden. In deze eeuw teruggaand is er de tornado die op 23 augustus 1950 op de Veluwe een breed spoor van 45 kilometer lengte trok, gelukkig door een dun bevolkt gebied. Om nog een vergelijkbaar geval te vinden moet men teruggaan tot 1 juni 1927, toen enkele tornado's de Achterhoek en Twente troffen, met name de plaats Neede. De verwoestingen van 10 augustus 1925 over een brede strook door het zuiden en oosten van het land (de ramp van Borculo) moeten tot een andere categorie gerekend worden, omdat toen het grootste deel van de schade kon worden toegeschreven aan ongekend zware onweers-windstoten.
Resumerend kan dus worden gesteld, dat er in ons land in deze eeuw tot dusver op drie dagen een echte tornado is opgetreden. Er blijken interessante overeenkomsten te bestaan: voorafgaand aan het onweer was de grondwind oost-zuidoost en op enige kilometers hoogte was er een zuid-zuid-westelijke straalstroom. Als gevolg van dit laatste lopen de betreffende schadesporen evenwijdig aan elkaar van het zuid-zuidwesten naar het noord-noordoosten. Verder had in alle drie de gevallen de lucht die de buien binnenstroomde ongeveer dezelfde eigenschappen: de potentiële natteboltemperatuur was minstens 21°C.
In het synoptische weerbeeld onderscheidt zich het geval uit 1950 van die van 1927 en 1967, omdat toen de tornado optrad bij een onweersstoring langs de grens tussen stagnerende zeelucht en warme continentale lucht. Na de frontpassage volgde slechts een geringe afkoeling en er was ook geen sprake van een duidelijk uit het zuiden komend droogtefront, dat in 1927 en 1967 wel optrad. Het geval van 1950 lijkt daarom eigenlijk meer op de tornado's die op 24 juni 1967 Noord-Frankrijk teisterden.
In verband met het genoemde droogtefront zijn nog vele hygrogrammen onderzocht die gedurende een niet aaneengesloten reeks van 40 zomers sinds 1905 waren verkregen in Maastricht of op het Vliegveld Beek. Het bleek dat in de onderzochte jaren een zo grote vochtigheidsdaling binnen enkele minuten tijd daar niet op andere dan de twee genoemde data in 1927 en 1967 werd geregistreerd. Ook dit wijst dus op een sterk verband tussen het optreden van een droogtefront en zware windhozen. Tenslotte zou ik graag dank willen zeggen aan de velen die waarnemingen en foto's aan het KNMI stuurden, aan de Koninklijke Luchtmacht, die luchtfoto's beschikbaar stelde, en aan Drs. W. H. Slob die meewerkte aan het schade- en hagelonderzoek.
Deze letterlijke weergave van een artikel uit 1968 is natuurlijk gedateerd, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het gebruik van de luchtdrukeenheid mbar in plaats van hPa. De beschrijving is toch in twee opzichten uniek. Het gaat om een voor Nederland zeer zeldzame gebeurtenis: het optreden van F3 tornado's. Bovendien betreft het de eerste (en tot op heden laatste) waarneming van dergelijke tornado's in Nederland, waarbij gebruik gemaakt kon worden van moderne middelen: radar, (lucht)fotografie, een dicht synoptisch netwerk, barogrammen, door het publiek ingezonden hagelrapporten etcetera.
De gerapporteerde waarnemingen blijven uiteraard correct, maar wat betreft de algemene inzichten over tornado's heeft de wetenschap na 1968 niet stil gestaan. Zo wordt over het in het voorgaande artikel genoemde 'explosie-effect' tegenwoordig vaak anders gedacht: de meeste schade wordt aan effecten van de wind (horizontaal en verticaal) toegeschreven. In de literatuur is voorts veel gerapporteerd over nieuwe waarnemingstechnieken, numerieke buienmodellen en verbeterde verwachtingsmethoden. Het model geschetst in figuur 16 is in latere publicaties vaak bevestigd en geperfectioneerd.
Na het verschijnen van dit artikel is nog nader gekeken naar de hele serie luchtfoto's die de Koninklijke Luchtmacht maakte van het 5 km lange schadespoor in de Chaamse bossen. Het resultaat wordt hiernaast getoond. Eerder werd deze figuur opgenomen in een artikel over 'Windhozen' van dezelfde auteur (1976, Zenit, 3, p.186-192).