Bij extreme weersomstandigheden die gevaar of overlast opleveren voor de samenleving geeft het KNMI een weeralarm uit. Voor de weersvoorspellingen maakt het KNMI o.a. gebruik van HIRLAM (zie S. Tijm, meteorologica 2006/4). In dit promotieonderzoek wordt gekeken naar de mogelijkheid om een ensemble verwachtingssysteem (zie Lablanz, meteorologica 2001/4) binnen HIRLAM op te zetten om een indruk te krijgen over de voorspelbaarheid van één type gevaarlijk weer, namelijk diep convectieve systemen. Dit wordt bereikt door verstoringen van de beginconditie te berekenen die maximale impact hebben op de convectief beschikbare potentiële energie (CAPE).
In de ochtend van 22 augustus 2007 was er een zware onweersbui boven zuidwest Finland die door verschillende operationele HIRLAM modellen slecht (of zelfs niet) werd voorspeld. Uit experimenten blijkt dat rond 22 augustus 2007 de 12 uurs CAPE verwachtingen voor zuidwest Finland gevoelig waren voor kleine verstoringen van de beginconditie (zie figuur). Dit suggereert dat de slechte HIRLAM voorspellingen mogelijk een gevolg waren van fouten in de beginconditie. De verstoringen die maximale impact hebben op de CAPE zijn voornamelijk temperatuur verstoringen rond 850 hPa. Deze temperatuur verstoringen geven aanleiding tot verstoringen van het specifieke vochtgehalte in de voorspelling op plaatsen waar de CAPE-waarden hoog zijn.
RJJ Stappers. De voorspelbaarheid van diepe convectie
Journal: Meteorologica, Volume: 17, Year: 2008