Veranderingen in de meetinfrastructuur van het KNMI zijn soms niet te voorkomen. Meestal gaat het om een gedwongen verplaatsing (bijvoorbeeld opzegging terrein) of een verplaatsing vanwege wijzigingen in het terrein rond de meetopstelling. In het laatste geval zijn de metingen vaak niet meer representatief voor de nabije omgeving. Veranderingen in de meetinfrastructuur kunnen ook bedoeld zijn om de kwaliteit van de metingen te verbeteren door bijvoorbeeld betere sensoren en/of
behuizingen en/of om kostenefficiënter te werken.
In principe leiden veranderingen in de meetinfrastructuur of –omstandigheden tot
inhomogeniteiten1 in meetreeksen. Voor klimaatonderzoek en -toepassingen zijn deze kunstmatige, niet door het klimaat veroorzaakte, sprongen of trends ongewenst en dienen dus tot een minimum beperkt te worden. Het is essentieel om
zulke sprongen of trends te herkennen en te kwantificeren zodat herleiding mogelijk is. Immers, een inhomogeniteit zou anders kunnen worden geïnterpreteerd als een verandering van het klimaat.
Dit Protocol Verandering Meetinfrastructuur (PVM) zorgt ervoor dat (a) inhomogeniteiten geminimaliseerd worden, en (b) daar waar veranderingen onvermijdelijk zijn, er een tijdige en juiste inschatting gemaakt wordt van de grootte
van eventuele inhomogeniteiten en dat hierover op de juiste wijze gecommuniceerd wordt. Parallel meten in de ‘oude’ en ‘nieuwe’ situatie kan daarvan onderdeel zijn. Correctie is dan mogelijk en daarmee borging van de kwaliteit van alle klimatologische waarnemingen die onder verantwoordelijkheid van het KNMI verricht
worden. Op die wijze draagt dit PVM er toe bij dat we trends en variabiliteit in klimaatvariabelen op een betrouwbare manier kunnen berekenen door het gebruik van homogene reeksen.
Dit PVM impliceert eveneens de implementatie van de GCOS principes voor klimaatmonitoring (WMO, 2010; zie Appendix 2) op het KNMI. GCOS heeft een lijst
van Essential Climate Variables (ECVs) opgesteld (WMO, 2010; zie Appendix 1), dit
is een lijst van waar te nemen variabelen, die van essentieel belang zijn voor klimaatmonitoring en –onderzoek. Een aantal van deze variabelen is voor het KNMI relevant. Hiervoor geldt het PVM. Het gaat daarbij om zowel land- als zeewaarnemingen.
TR-278 (Wessels, 2005) geeft een eerste aanzet om te komen tot een PVM. TR-278 gaat ondermeer in op de WMO eisen omtrent waarnemingen, representativiteit van metingen en de WMO aanbevelingen bij veranderingen in de meetinfrastructuur. TR-278 geeft achtergrondinformatie bij het in dit document beschreven PVM.
T Brandsma, et al.. Protocol Verandering Meetinfrastructuur
KNMI number: IR-2011-04, Year: 2011, Pages: 21