We zien meestal pas dat lucht waterdamp bevat als het afkoelt en de ramen beslaan. Koudere lucht kan minder waterdamp bevatten dan warmere. Er moet dus waterdamp uit de lucht verdwijnen. Dat gebeurt bij het dauwpunt.
Het dauwpunt is de temperatuur waarbij waterdamp begint te condenseren door afkoeling van de lucht, zonder dat vocht wordt toegevoerd of afgevoerd. Zodra de lucht de dauwpuntstemperatuur bereikt, is de lucht verzadigd met waterdamp. De relatieve vochtigheid bedraagt dan 100 procent. Denk maar aan de bril die beslaat zodra je in een warmere vochtige omgeving komt. De temperatuur van de bril is lager dan het dauwpunt van de lucht rond de bril. Hierdoor condenseert het vocht op de brillenglazen en beslaat de bril tijdelijk.
De relatieve vochtigheid geeft aan hoeveel waterdamp de lucht bij de heersende temperatuur bevat, dus hoe vochtig het is. Een waarde van 100 procent wijst op een maximale hoeveelheid waterdamp. De lucht is dan verzadigd. Bij een relatieve vochtigheid van 50 procent bevat de lucht bij de heersende temperatuur de helft van de maximaal mogelijke hoeveelheid waterdamp.
De relatieve vochtigheid kan worden gemeten met een haarhygrometer. Een ontvette mensenhaar wordt langer als de relatieve vochtigheid toeneemt. Die lengteverandering wordt overgebracht naar een wijzer, die de vochtigheid aangeeft. Buitenshuis kan de relatieve vochtigheid enorm variëren, van minder dan 20 procent tot 100 procent. Binnen bedraagt de vochtigheidsgraad meestal 60 tot 70 procent.
Zowel een te vochtige als te droge atmosfeer wordt bij bepaalde temperaturen als onaangenaam ervaren. Uit de weerberichten bekende begrippen als drukkend, kil, guur en waterkoud hebben te maken met een zeer hoge luchtvochtigheid. Bij schraal weer bevat de lucht weinig waterdamp en is de relatieve vochtigheid heel laag.