De sterkte van El Niño wordt nu bepaald uit de zeewatertemperatuur in de Stille Oceaan. Dat water wordt echter ook warmer door de opwarming van de aarde. Er is een manier om die ongewenste invloed te verwijderen uit de definitie, zodat El Niño en de opwarming apart kunnen worden bestudeerd. Dit blijkt uit een recente publicatie van het KNMI en het Rode Kruis Klimaatcentrum. Hierdoor kunnen mensen in de delen van de wereld waar El Niño veel invloed op het weer heeft zich beter voorbereiden op mogelijke afwijkingen, zoals droogte of overstromingen. In Nederland speelt El Niño nauwelijks een rol en is de trend door het versterkte broeikaseffect veel belangrijker.
El Niño is een opwarming van het zeewater langs de evenaar van de Stille Oceaan. Zijn tegenhanger, een afkoeling, wordt La Niña genoemd. Het zijn aspecten van een grote klimaatschommeling langs de evenaar van de Stille Oceaan, die vaak met ENSO (El Niño—Southern Oscillation) aangeduid wordt.
ENSO beïnvloedt het weer over een groot gedeelte van de aarde. El Niño gaat bijvoorbeeld meestal gepaard met nog minder regen in de droge tijd in Indonesië en een later begin van de regentijd. Een sterke El Niño veroorzaakt ook vaak droogte verder weg, bijvoorbeeld in het zuiden van Afrika en het oosten van Australië. Deze droogtes geven weer een verhoogd risico op bosbranden. Tegelijkertijd is er bijvoorbeeld juist weer meer kans op veel regen in oktober en november in Oost Afrika, met mogelijke overstromingen. Ook is er tijdens El Niño een lager risico op orkanen boven de Atlantische oceaan en de Caraïbische Zee. Bij La Niña zijn de effecten andersom en zijn er dus gemiddeld meer orkanen in dat gebied.
Omdat El Niño en La Niña ongeveer een jaar duren en tot een half jaar van te voren goed te voorspellen zijn, vormen ze samen met de trends de basis voor seizoensverwachtingen: voorspellingen van het gemiddelde weer tot een half jaar vooruit. Met die verwachtingen kunnen landen zich voorbereiden op de mogelijke risico’s en kansen, bijvoorbeeld op het gebied van waterbeheer, landbouw en rampen.
Een probleem hierbij is dat de meest gangbare definitie van El Niño en La Niña, de Niño3.4 index, gebaseerd is op de zeewatertemperatuur langs de evenaar van de Stille Oceaan. Deze stijgt echter ook door klimaatverandering, waardoor El Niño te groot lijkt en La Niña te klein. Andere definities van ENSO, zoals het drukverschil langs de evenaar (Southern Oscillation Index, SOI) of de effecten op de regen boven land over de hele wereld (precipitation index), laten geen trend zien maar zijn minder nauwkeurig omdat ze ook voor andere weersinvloeden gevoelig zijn (figuur 1).
Wij stellen een manier voor om deze inmenging van de trend te verwijderen: de relatieve Niño3.4 index. Dit is het verschil tussen de oorspronkelijke index en de gemiddelde zeewatertemperatuur in de tropen (20 ºZ – 20 ºN). Deze relatieve index heeft vrijwel geen trend en beschrijft ook op theoretische gronden ENSO beter. Als we deze index gebruiken blijkt bijvoorbeeld de grote El Niño van 2015-2016 iets minder sterk te zijn geweest dan die van 1980/81 en 1997/98, wat ook blijkt uit de effecten op vooral regen in de tropen en Noord- en Zuid Amerika. Recenter wordt de marginale El Niño van 2019/20 vervangen door een neutrale toestand, wat ook beter in lijn was met de effecten op het weer.
De effecten van ENSO zijn hier klein als we de trends buiten beschouwing laten. Het enige effect dat zichtbaar is boven de grilligheid van het weer, is de invloed op de regen in het voorjaar, maar ook dat is nog steeds zeer zwak. In het voorjaar van 2016 werd in De Bilt inderdaad meer regen gemeten dan normaal, zelfs na correctie voor de trend (figuur 2). De waargenomen waarde lag precies op de lijn die het beste lineaire verband aangeeft, maar dat was veel minder dan na de grote El Niño's van 1983 en 1998 (en 1878), vergelijkbaar met 1992, 1941 en 1889. In de winter heeft El Niño of La Niña geen lineaire invloed op de temperatuur in Nederland nadat we de trends afgetrokken hebben (figuur 3). Ook het niet-lineaire verband dat zowel sterke El Niño als La Niña zachtere winters lijken te geven is niet statistisch significant. Er is uiteraard wel een sterke trend naar zachtere winters door de opwarming van de aarde.
El Niño verwachtingen worden gemaakt onder leiding van de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) door operationele centra zoals het Europese Centrum voor Middellange Weersverwachtingen (ECMWF) en het Amerikaanse Climate Prediction Center (CPC). De hoop is dat zij deze nieuwe index gaan invoeren om voorspellingen van de sterkte van El Niño en La Niña zuiverder te maken en een betere onderbouwing van hun seizoensverwachtingen mogelijk te maken. Dat is voor instanties als het internationale Rode Kruis Klimaatcentrum belangrijk om te kunnen anticiperen op mogelijke problemen door bijvoorbeeld droogte, bosbranden, overstromingen en orkanen.
KNMI-Klimaatbericht door Geert Jan van Oldenborgh, KNMI, en Maarten van Aalst, Rode Kruis Klimaatcentrum en Universiteit Twente
In het Limburgse Horst is een nieuw automatisch weerstation geïnstalleerd door het KNMI. De verwa...
20 november 2024 - Nieuwsbericht2024 wordt vrijwel zeker het warmste jaar ooit gemeten. Waar we vorig jaar nog net onder de 1,5 g...
19 november 2024 - KlimaatberichtIn slechts tien dagen tijd hebben vier tyfoons de Filipijnen getroffen. Dit is een unieke gebeurt...
19 november 2024 - NieuwsberichtDe herfst is in volle gang: de dagen worden snel korter en de bladeren vallen van de bomen. De te...
13 november 2024 - Klimaatbericht