De voorste begrenzing van warmere lucht wordt warmtefront genoemd. Komen we na het voorbijtrekken van een front in koudere lucht terecht, dan noemen we dit een koufront. In de meeste gevallen passeert eerst een warmtefront en daarna een koufront.
Het naderen van een front is meestal al te merken aan het weer. Zo zal de wind in de regel al ruim voor een frontpassage toenemen en geleidelijk van richting veranderen, in tegengestelde richting van de wijzers van een klok.
Als het front dichterbij komt, neemt ook de bewolking toe. Een warmtefront kondigt zich aan met hoge sluierbewolking. Terwijl het warmtefront voorbijtrekt, valt er mogelijk lichte regen of motregen. Bovendien verslechtert het zicht en kan het geruime tijd nevelig of mistig zijn.
Ook een koufront wordt gemarkeerd door bewolking. Bij de passage van het front valt meestal intensievere, buiige neerslag. De wind draait dan plotseling in dezelfde richting als de wijzers van een klok. Achter het koufront waait het meestal uit richtingen tussen west en noord. Na de frontpassage klaart het gewoonlijk op en verbetert het zicht aanzienlijk.
Meteorologen kunnen het tijdstip van een frontpassage globaal bepalen op grond van weerwaarnemingen en computerberekeningen. De activiteit van een front kan echter veranderen en het front kan ook plotseling vertragen. In dat laatste geval blijven we langere tijd aan de voorzijde van het front.
Een afwijkende inschatting van het tijdstip van de frontpassage of van de activiteit van het front, leidt in vrijwel alle gevallen tot een weersverwachting die niet uitkomt. Voor een warmtefront uit kan het weer zelfs tijdelijk verbeteren. Dit komt doordat de van zuid naar oost gedraaide wind meestal warmere en drogere lucht aanvoert.