Bij een La Niña zijn de zeewatertemperaturen in een deel van de Stille Oceaan nabij de evenaar lager dan gemiddeld. Door een sterkere passaatwind komt meer koud water uit de diepe oceaan aan de oppervlakte. La Niña is de tegenhanger van El Niño. Bij een El Niño warmt de temperatuur van zeewater in de Stille Oceaan juist op.
In het najaar van 2010 ontwikkelde zich een ongekend sterke La Niña. De ernstige overstromingen in Australië en de Filippijnen begin 2011 hingen samen met dit weerfenomeen. Australië kreeg door de sterke La Niña ook te maken met een verhoogde activiteit van tropische cyclonen.
La Niña duurde deze keer langer dan anders. Meestal wordt het dieptepunt rond Kerstmis bereikt. La Niña was in januari 2011 ongeveer net zo sterk als in september en oktober 2010. In februari was La Niña al een stuk zwakker dan de maand ervoor en sindsdien is het fenomeen verder in sterkte afgenomen.
La Niña leidt in het voorjaar vaak tot kouder weer in het noorden van Zuid-Amerika terwijl Mexico een warmere lente mag verwachten. In de tropische en noordelijke Atlantische Oceaan, met uitzondering van de grote Antillen, wordt het voorjaar warmer dan normaal. Op de Filippijnen veroorzaakt La Niña vrijwel altijd meer regen dan normaal in de droge tijd die daar inmiddels is begonnen. Het noordoosten van Brazilië heeft meer kans op natter weer dan normaal.
In Nederland is het na een La Niña gemiddeld over 150 jaar een fractie droger in het voorjaar. Dit effect is echter heel gering. Zeker in verhouding tot de veel grotere natuurlijke grilligheid van het weer. De kans op een nat voorjaar is ongeveer 20 procent in plaats van 33 procent.
El Niño’s en La Niña’s variëren in sterkte. Zo was er in 1997-1998 een ongewoon sterke El Niño, met temperatuurafwijkingen tot 6 graden boven normaal. Deze werd zoals gewoonlijk gevolgd door een afkoeling in 1998-2000. In 2003 en 2007 waren er veel zwakkere El Niño's. Nu is de schommeling weer doorgeslagen naar een koudere La Niña.