Men spreekt van een El Niño als het water in het oostelijk deel van de Grote Oceaan (voor de kust van Peru) warmer is dan gemiddeld. Daardoor liggen ook de hoge -en lagedrukgebieden anders,vallen de passaatwinden weg en krijgen bepaalde gebieden heel ander weer dan normaal.
De El Niño van 1997/1998 was één van de sterkste van de twintigste eeuw. Sterker nog dan die van 1982/1983, die ook extreem was. Onderzoekers zien het uitzonderlijke gedrag van de laatste El Niño's als een signaal van het versterkte broeikaseffect.
Uit onderzoek blijkt echter dat een El Niño waarschijnlijk niet heviger wordt door de opwarming van de aarde. De veranderingen in El Niño zijn waarschijnlijk klein ten opzichte van de natuurlijke grilligheid van het weer. Andere effecten van de klimaatverandering zijn veel belangrijker.
Een maat voor de sterkte van El Niño is de Southern Oscillation Index (SOI). Dat is het verschil in luchtdruk tussen Darwin (Australië) en Tahiti. Bij een El Niño is dat drukverschil lager dan anders. De luchtdruk wordt hier al sinds 1866 gemeten. Uit de reeks van 130 jaar blijkt dat er op basis van de schommelingen in de SOI-index vaker hevige El Niño's zijn voorgekomen. Bijvoorbeeld in 1889, 1897, 1905 en 1941.
De verschillen in hevigheid zijn groot. In de jaren twintig en dertig stelde El Niño weinig voor. In de jaren tachtig waren er grote schommelingen in sterkte.