De magnitudeschaal van Richter is de bekendste schaal om de kracht van aardbevingen te bepalen. Andere magnitudeschalen zijn de momentmagnitude (voor zware bevingen) en de lokale magnitude (voor kleine bevingen). De intensiteitsschaal van Mercalli geeft de gevolgen van een aardbeving weer.
De Amerikaanse seismoloog Charles Richter (1900-1985) ontwierp in 1935 zijn magnitudeschaal. De magnitude (de sterkte uitgedrukt in eenheden op de schaal van Richter) wordt berekend aan de hand van de grootte van de uitslagen op een seismogram.
Een seismoloog past correcties toe op het seismogram nadat hij de invloed van de afstand tussen het epicentrum en het seismisch station heeft verrekend. Met het toenemen van de afgelegde afstand verliezen de trillingen door geometrische spreiding en absorptie namelijk een deel van hun kracht. De schaal van Richter is logaritmisch. Dit betekent dat een tien keer grotere uitslag op het seismogram overeenkomt met een toename van één magnitude-eenheid.
In 1902 introduceerde de Italiaan Giuseppe Mercalli een schaal om de heftigheid (intensiteit) van de trillingen van een aardbeving weer te geven. De schaal van Mercalli is een indeling in beschrijvende vorm van de gevolgen die aan het aardoppervlak zijn opgetreden.
De intensiteitsschaal beschrijft de effecten op mensen, voorwerpen, gebouwen en het landschap. De schaal van Mercalli is verdeeld in twaalf delen, aangegeven met Romeinse cijfers, lopend van I: “niet gevoeld, slechts door instrumenten geregistreerd” tot XII: “buitengewoon catastrofaal”. De intensiteit groeit naarmate je dichter bij het epicentrum komt.