De buien in het zuiden van Europa ontstaan door aanvoer van koude lucht boven het warme water van de Middellandse Zee. Meteorologen noemen dat een koudeput, een lagedrukgebied dat vooral op grote hoogte gevuld is met koude lucht. Zo'n koudepunt kan dagen achtereen standhouden en zorgen voor zware regen- en onweersbuien.
Bovendien stimuleert het berglandschap in deze gebieden de vorming van buien. Wanneer lucht tegen de hellingen stroomt, bijvoorbeeld door een luchtstroming tegen de Alpen of Pyreneeën, wordt deze gedwongen te stijgen. De lucht koelt af waardoor boven de berg wolken ontstaan, die uitgroeien en aanleiding geven tot zware buien.
In de bergen blijvende buiencomplexen vaak lang hangen, waardoor ze in enorme hoeveelheden water achterlaten. In enkele uren kunnen honderden millimeters regen vallen. Dat zijn honderden liters water op elke vierkante meter. Rivieren kunnen het plotseling toestromende water niet verwerken. Hierdoor ontstaat grote wateroverlast.
In berggebieden is het van groot belang alert te zijn en de weerberichten te volgen. Catastrofaal zijn de modderstromen ('flash floods') die zich met snelheden van tientallen kilometers per uur een weg banen.
Modderstromen ontstaan door het oververzadigd raken van de (kleihoudende) bodem door regen of smeltwater. Onder bepaalde omstandigheden gaan deze vloeien. Lang niet alle modderstromen worden veroorzaakt door zware regen. Zo'n ramp kan zich ook voordoen als een stuwdam doorbreekt en een watergolf met geweld rivierafzettingen meeneemt. Of wanneer door een vulkaanuitbarsting veel smeltwater uit de gletsjers bij de top van hoge vulkanen vrijkomt.
In 1993 werd Brigg in Zwitserland getroffen en op 15 augustus 1998 was er een modderstroom bij Fortezza in het Italiaanse deel van Zuid-Tirol. Hierbij werd de autosnelweg over de Brenner over 90 meter onder puin en modder bedolven. Eerder dat jaar, in mei 1998 deed zich een catastrofale modderstroom voor in Italië. In de omgeving van Sarno bij Napels vielen honderden doden.
Op 9 september 2000 werd een camping in Zuidoost-Italië getroffen waarbij twaalf doden vielen. Op 14 en 15 oktober werden plaatsen in Zwitserland en Noord-Italië getroffen door modderstromen, die aan twintig mensen het leven hebben gekost.
De laatste decennia is op de hellingen veel begroeiing, zoals bomen, verdwenen. Bomen kunnen regenwater verdampen voor het de grond bereikt. Ze houden ook water vast en verankeren met hun wortels de grond.
Bebouwing geeft het aanstromende water direct af aan de omgeving, terwijl wegen nieuwe verzamelplaatsen kunnen zijn voor water dat van de bergen afkomt. Op enkele plaatsen stroomt al het verzamelde water naar beneden maar dan als dunne modder die een alles verzwelgende baggerstroom veroorzaakt.