Hoera, het broeikaseffect is tweehonderd jaar oud! Of in ieder geval de eerste beschrijving ervan: in 1824 publiceerde de Franse wis- en natuurkundige Joseph Fourier een artikel waarin hij stelt dat de atmosfeer mogelijk warmtestraling vasthoudt. Dit was de eerste beschrijving van wat we tegenwoordig het broeikaseffect noemen.
De klimaatwetenschap wordt nogal eens voorgesteld als een jonge wetenschap, maar de basis ervan werd al in de negentiende eeuw gelegd door beroemde natuurkundigen zoals Fourier en Tyndall. De werking van het broeikaseffect is al lange tijd algemeen geaccepteerde natuurkunde.
Fourier was een ambitieuze man, die geschiedenis wilde schrijven als de wetenschapper die het standaardwerk over warmte zou schrijven. Het klimaat zag hij dan ook vooral als interessant onderwerp om zijn ideeën over warmte op los te laten. Al is dat allesomvattende werk over warmte er nooit gekomen, hij heeft belangrijke bijdragen geleverd aan de wis- en natuurkunde, waaronder dus ook klimatologie.
Eén van de onderwerpen waar Fourier over nadacht was de warmtehuishouding van de aarde. Hij vroeg zich onder meer af hoe het kon dat het noordpoolgebied in de winter, als er helemaal geen zonlicht op viel, niet veel meer afkoelde. Daarbij liet hij zich inspireren door experimenten die de Zwitserse alpinist en onderzoeker Horace Bénédict de Saussure zo’n 50 jaar eerder had gedaan. Saussure trok de bergen in en wilde meten of het zonlicht intenser wordt naarmate je hoger komt. Daarvoor gebruikte hij een zogenaamde heliothermometer (afbeelding 3): een kistje met een thermometer erin, dat was afgedekt met drie glasplaten boven elkaar en aan de binnenkant was geïsoleerd met kurk en zwart was gemaakt om zoveel mogelijk zonlicht te absorberen. Behalve een meetinstrument was het ook een zonne-oventje. Saussure kon er water in koken om tijdens zijn bergtochten thee te zetten.
Het bestaan van warmtestraling (infrarood) werd in 1800 ontdekt door William Herschel. Straling was in die tijd weliswaar nog grotendeels een onbegrepen fenomeen, maar het was wel bekend dat glas zonlicht wel doorliet, maar warmtestraling (door Fourier “obscure warmte” genoemd) niet. Dat bracht Fourier op een idee: als dat voor glas geldt, waarom dan niet voor de atmosfeer van de aarde?
Fourier begreep hoe belangrijk straling is voor de temperatuur van het aardoppervlak. Dat is een ander belangrijk inzicht van hem, dat van wezenlijk belang is te begrijpen hoe ons klimaat werkt en hoe de aarde kan opwarmen of afkoelen. De aarde wordt omgeven door een laagje lucht, met daarbuiten lege ruimte. Straling is de enige vorm van energie die door die lege ruimte kan bewegen, daarom kan de aarde alleen door middel van straling energie uitwisselen met het heelal. De aarde ontvangt straling in de vorm van zonlicht en raakt energie kwijt door warmtestraling uit te zenden naar het heelal. Als die twee gelijk zijn aan elkaar, dan hebben we een stabiel klimaat. Gaat er minder warmtestraling uit dan er zonlicht binnenkomt, dan warmt de aarde op, en als het andersom is koelt hij af.
Fourier beschouwde daarnaast ook nog andere factoren. Hij berekende bijvoorbeeld dat de hoeveelheid energie vanuit diepere aardlagen een verwaarloosbaar kleine invloed heeft op de temperatuur van het aardoppervlak. Wel dacht hij dat andere sterren dan de zon ook substantieel bijdragen aan de energiehuishouding van de aarde. Daarin had hij het echter mis.
Het grootste deel van het zonlicht kan door de atmosfeer de aarde bereiken – dat is met het blote oog te zien. Die straling wordt voor het grootste deel geabsorbeerd door het aardoppervlak, waarna dat de energie weer uitstraalt als warmtestraling. Fourier veronderstelde dat deze mysterieuze warmtestraling van de aarde deels tegengehouden zou kunnen worden door de atmosfeer. Dat zou betekenen, zo redeneerde hij, dat het aardoppervlak warmer is dan wanneer warmtestraling ongehinderd door de atmosfeer zou kunnen passeren. Hij wist dat de hoeveelheid energie in straling toeneemt met de temperatuur, al was de precieze afhankelijkheid nog niet bekend. Stefan en Boltzmann, naar wie die belangrijke relatie is genoemd, waren nog niet eens geboren.
Fourier kon zijn idee over het broeikaseffect van de atmosfeer niet bewijzen. Zijn idee werd vooral een inspiratiebron voor andere wetenschappers. In 1856 deed de Amerikaanse Eunice Newton Foote wat eenvoudige experimenten. Ze plaatste glazen cilinders, gevuld met verschillende gassen, in de zon en mat de temperatuur. Cilinders met CO2 en met vochtige lucht bleken warmer te worden dan cilinders met droge lucht en zonder CO2. Zij was de eerste die stelde dat CO2 wel eens heel belangrijk zou kunnen zijn voor het aardse klimaat.
Het was onvoldoende om hard bewijs te leveren voor het broeikaseffect. Dat deed de Ier John Tyndall enkele jaren later. Hij toonde met een uitgebreide serie experimenten aan dat gassen als CO2 en waterdamp warmtestraling absorberen. Waarmee het idee van Fourier was bevestigd.
Natuurlijk bewees Tyndall nog niet dat het klimaat opwarmt door onze uitstoot van broeikasgassen. Die uitstoot was in zijn tijd ook nog heel laag. Sindsdien is de kennis over ons klimaat en veranderingen daarin enorm toegenomen. Niet in het minst dankzij de komst van allerlei nieuwe meet- en analysetechnieken, satellieten die de aarde vanuit de ruimte observeren, en computers die ingewikkelde berekeningen mogelijk maken. Maar het 200 jaar oude artikel van Fourier (hier het oorspronkelijke artikel in het Frans, en een Engelse vertaling) is en blijft het solide fundament onder al die moderne wetenschap.
Ter gelegenheid van het 10 jarig jubileum is vandaag een rapport van World Weather Attribution (W...
31 oktober 2024 - KlimaatberichtDe snelle opwarming van het klimaat wordt veroorzaakt door broeikasgassen waarvan CO2 het meest b...
30 oktober 2024 - KlimaatberichtEen van onze Argo meetboeien - nummer 6901979 - viert deze week zijn tiende verjaardag. Argo floa...
28 oktober 2024 - NieuwsberichtHet KNMI heeft nieuwe klimaatscenario’s ontwikkeld voor Suriname. Deze scenario’s geven een beter...
25 oktober 2024 - Nieuwsbericht