De meeste aardbevingen ontstaan door bewegingen van de aardkost, oftewel door platentektoniek. Ze kunnen ook ontstaan door vulkaanuitbarstingen, meteorietinslagen, (kern)explosies en mijnbouw- of gaswinningactiviteiten. Aardbevingen in de zeebodem kunnen een tsunami (vloedgolf) veroorzaken.
De belangrijkste aardbevingszone ligt rondom de Grote Oceaan. Deze zone heet de Circum-Pacifische gordel, of wat poëtischer 'ring van vuur'. Hier liggen onder andere de Filipijnen, Japan, Alaska, Californië, Mexico, Peru en Chili aan. Deze landen worden regelmatig door catastrofale aardbevingen getroffen.
Een tweede zone, de Mediterrane-Transaziatische gordel, loopt van het gebied rond de Middellandse Zee (Marokko, Algerije, Italië, Griekenland en Turkije) oostwaarts door Iran, het Himalayagebergte en China. Deze zone sluit via Indonesië weer aan op de Circum-Pacifische gordel.
Ook in de oceanen komen smalle zones met aardbevingen voor. Hier drijven de platen uit elkaar en wordt nieuwe aardkorst gevormd. Een voorbeeld hiervan is de Mid-Atlantische rug midden in de Atlantische Oceaan.
In de oceanische zones stolt magma tot nieuwe korst. Langs de randen van de Grote Oceaan wordt materie in de mantel opgenomen in subductiezones. Subductie is het proces waarbij een oceanische plaat onder een continentale plaat schuift. Vrijwel alle grote aardbevingen in de wereld zijn ontstaan als gevolg van subductie. Op oceanische ruggen komen alleen kleinere schokken voor en dan nog voornamelijk langs de grote dwarsbreuken, ook wel transformbreuken genoemd.