Seismologie is de studie van aardbevingen. De naam is afgeleid van het Griekse woord seismos. Dit betekent schudding of trilling. Kennis over de processen die een rol spelen bij aardbevingen kunnen geen aardbevingen voorkomen. Ze kunnen wel bijdragen aan een betere voorbereiding op de schokken en trillingen.
Seismologen gebruiken de waarnemingen van seismometers om het epicentrum en de kracht van aardbevingen te berekenen. Seismometers vertalen trillingen in de aardkost naar een digitale weergave: een seismogram.
Een seismogram toont drie verschillende golven. De eerste zichtbare golf is de P-golf (primaire golf). P-golven zijn longitudinale golven, ze bewegen in dezelfde richting als waarin ze zich voortplanten (vergelijkbaar met geluidsgolven). Ze hebben een snelheid van ongeveer 6 kilometer per seconde.
Daarna volgen de S-golven (secundaire golven). Dat zijn transversale golven, ze bewegen loodrecht op de richting waarin ze zich voorplanten (vergelijkbaar met golven op een wateroppervlak). Ze hebben een snelheid van ongeveer 3,5 kilometer per seconde en zijn daarmee langzamer dan de longitudinale golven. Hoe langer de afstand die de golven hebben afgelegd, hoe groter het tijdsverschil tussen de P- en S-golven.
Het tijdverschil tussen de P- en S-golven bepaalt de afstand tussen het meetstation en de aardbeving (= epicentrale afstand). Met de gegevens van één meetstation kun je een cirkel om dat station heen tekenen. De aardbeving kan op de hele cirkel hebben plaatsgevonden. Met de gegevens van een tweede meetstation erbij, verklein je dit gebied tot twee mogelijke plekken. Met drie stations en drie cirkels houd je precies één plek over. Dit is het epicentrum.