Het internationale programma Aircraft to Satellite Data Relay (ASDAR) zorgt voor automatisering van waarnemingen in de atmosfeer. Weersatellieten Meteosat (Europa), GOES (USA) en GMS (Japan) brengen de gegevens naar de grond. Het initiatief tot ASDAR, nu Aircraft Meteorological Data Relay (AMDAR) is in 1980 genomen door tien lidstaten van de Wereld Meteorologische Organisatie. Zeven hiervan, waaronder Nederland, dragen zorg voor de operationele uitvoering.
Tot voor kort kostte het veel moeite om de ASDAR-apparatuur in vliegtuigen te plaatsen. Er waren eerst uitgebreide luchtwaardigheids- en veiligheidstests nodig. Pas daarna verleenden de nationale luchtvaartdiensten (zoals de Rijksluchtvaartdienst in Nederland) toestemming tot plaatsing. Een DC-10 van British Airways was in 1990 het eerste vliegende automatische weerstation. Hierna volgde een Boeing 747 van de KLM.
Door een zorgvuldige keuze van vliegtuigmaatschappijen en vliegroutes is een dicht waarneemnetwerk tot stand gekomen. Er is vooral gekeken naar oceanen en dunbevolkte, onherbergzame gebieden, waarvan door gebrek aan weerstations weinig informatie beschikbaar is. Vliegtuigen uit Mauritius, Argentinië en Zuid-Afrika leveren nu, dankzij ASDAR, een veelvoud aan gegevens boven de Indische Oceaan, Midden-Afrika en de zuidelijke Atlantische Oceaan.
Bovendien komen er nu meer bovenluchtgegegevens beschikbaar uit gebieden waar gevaarlijke situaties voor de bevolking kunnen ontstaan. Twee KLM-vliegtuigen doen extra waarnemingen boven het Caribisch gebied om het ontstaan van orkanen vroegtijdig te kunnen voorspellen.
Moderne, grote vliegtuigen (Boeing 747-400, Boeing 767 en MD-11) zijn uitgerust met communicatiemiddelen. Hierdoor is het eenvoudiger geworden om de benodigde software in de boordcomputers te plaatsen. In een samenwerkingsverband tussen het KNMI en de KLM zijn momenteel 39 KLM-vliegtuigen voorzien van de meteorologische software.
Wereldwijd leveren bijna honderd vliegtuigen uurlijks een schat aan gegevens over temperatuur, wind en luchtdruk op vlieghoogte (10 tot 12 kilometer). Tijdens opstijgen en landen leveren ze gegevens vanuit de onderste luchtlagen bij vliegvelden. Deze gegevens staan ter beschikking van alle nationale meteorologische diensten, waaronder het KNMI, voor het maken van weersverwachtingen.