Voor de berekening van het warmtegetal worden de dagelijkse waarden boven 18 graden van de etmaalgemiddelde temperatuur in De Bilt tussen april en oktober opgeteld. Een dag met gemiddeld over 24 uur een temperatuur van 20,2 graden draagt dus 2,2 bij aan het warmtegetal. Bedraagt het etmaalgemiddelde 18,0 graden of lager dan levert die dag dus geen bijdrage aan het warmtegetal. Met deze methode kan zowel tussentijds als achteraf de balans worden opgemaakt van de hoeveelheid warmte die de zomer oplevert.
Een dag met een etmaalgemiddelde temperatuur van minstens 18 graden wordt als vrij warm of warm ervaren. Deze grenswaarde geeft dus een representatief beeld van de genoten hoeveelheid warmte.
Het warmtegetal voor de zomer is de tegenhanger van het koudegetal. Het warmtegetal geeft alleen een indruk van de warmte in het zomerhalfjaar. Een relatief hoge score zegt dus niets over bijvoorbeeld neerslag of zon en kan ook bereikt worden in een verregende zomer.
Om een totale indruk te krijgen van de kwaliteit van het zomerweer moeten ook andere grootheden, zoals regen en zon, worden meegenomen. Daarvoor zijn andere methodes in gebruik zoals het in kaart brengen van het aantal mooi-weerdagen, ook wel aangeduid als ADS-dagen. Dat zijn dagen met een gemiddelde temperatuur ruim boven wat voor de tijd van het jaar normaal is (decadegemiddelde), hooguit 0,2 millimeter neerslag en een zonneschijnduur van minstens 50 procent.
In de tabel van alle warmtegetallen sinds 1901 staan de zomers gerangschikt naar warmteproductie.