Enkele malen in de twintigste eeuw waren windhozen in staat om stevige gebouwen met de grond gelijk te maken. Dit maakte ze vergelijkbaar met de Amerikaanse tornado's.
Onweersbuien kunnen ook catastrofale valwinden veroorzaken. Het is soms onduidelijk welk deel van de schade aan wervelwinden was toe te schrijven. De kenmerkende slurf is ook niet altijd goed te zien. De schade van de ramp bij Borculo op 10 augustus 1925 kwam grotendeels door valwinden.
Op 1 juni 1927, was bij Neede sprake van een tornado van klasse 4, waarbij tien doden vielen. Bijna even krachtig was de tornado op 23 augustus 1950 die een spoor van 46 kilometer lengte trok met vooral schade aan de bossen van de Veluwe. Slachtoffers vielen er toen niet.
Ernstiger waren de gevolgen op 25 juni 1967, toen Oostmalle (België), Chaam en Tricht werden getroffen. Er vielen zeven doden waaronder vijf in een woonwijk in Tricht.
De schadeklasse zegt niet alles over het gevaar. In een caravan of tent is men kwetsbaarder dan in een gebouw. Zo waren er zowel op 11 augustus 1972 als op 17 augustus 1992 op Ameland slachtoffers te betreuren toen een windhoos over een camping trok.
Op 6 oktober 1981 kwamen bij Moerdijk zeventien mensen om toen hun vliegtuig een vleugel verloor en neerstortte. Dit gebeurde in de omgeving van een windhoos, die aan de grond nauwelijks schade aanrichtte.
Windhozen worden vaak verward met valwinden, die ook veel schade kunnen aanrichten. De schade bij een hoos is echter geconcentreerder. Een spoor van vernieling verraadt waar de slurf van de windhoos het aardoppervlak raakte. Van een windhoos is sprake als de slurf die vanuit de wolk omlaag komt contact heeft gemaakt met de grond. Bij een windhoos wordt materiaal opgezogen dat vele tientallen kilometers verder wordt gedeponeerd.
Vaak blijft het bij een windhoos in wording waarbij het slurfje als een uitstulping onder de wolk zichtbaar is. Bij een valwind treedt geen slurf op, maar de wind kan wel leiden tot wervelingen.